Een vlinder is een bijzonder wezen. Het is ‘gewoon’ een insect, maar met de bijzondere eigenschap dat vrijwel iedereen ze leuk vindt, in plaats van eng. Als ik in het voorjaar een oranjetipje zie vliegen denk ik bij mezelf: Wie heeft het zo bedacht? Helemaal wit, een neutrale kleur, maar dan devleugeltips: knaloranje! Of een dagpauwoog met bontgekleurde, iriserende kleurschakeringen, die je inderdaad lijken aan te kijken. Een heideblauwtje, klein maar fijn, aan de onderkant van de vleugels heel anders gekleurd dan de bovenkant. De variëteit lijkt oneindig. Om over de rupsen nog maar te zwijgen (daar kom ik nog wel een keer op terug).
We kennen allemaal wel verschillende soorten vlinders. Maar wist je dat er meer dan 160.000 soorten beschreven zijn (160 pakken papier als iedere soort op 1 A4-tje beschreven wordt, en dubbelzijdig afgedrukt)? En dat de meerderheid van de soorten vlinders alleen ’s nachts actief is? Als je vlinders ziet bewegen lijkt het trouwens meer op dwarrelen dan op vliegen. Je vraagt jezelf af hoe zo’n vlinder met die grote vleugels doelgericht te werk kan gaan. Maar het gebeurt gewoon wel. De vleugels zijn veel groter dan aerodynamisch nodig om je te verplaatsen. Waarom dan?
Het mooiste aan vlinders is misschien wel het effect dat ze op ons mensen hebben. Ik weet niet hoe het bij jou is, maar ik wordt er spontaan vrolijk van! De eerste vlinder van het jaar (meestal een citroentje, volgens mij) geeft een gevoel van: ‘let op, de lente gaat beginnen’. Ik kom in de zomer wel eens langs plekken met bijvoorbeeld veel leverkruid. Soms vliegen daar dan indrukwekkende wolken vlinders omheen van diverse soorten.
Ik vraag me wel eens af: zijn vlinders er misschien juist wel met als doel dat we ons zouden verwonderen?
[twitter-follow screen_name=’aadvandorp’ show_screen_name=’yes’]
Recente reacties