In het eerste deel heb ik het  eenvoudige doel van geld geschetst: het waarderen van onderlinge diensten en het vergemakkelijken van transacties door scheiding in tijd en plaats mogelijk te maken: Geld is  handig als ruilmiddel.

Maar wat als er relatief veel van het geld niet direct nodig is om diensten uit te wisselen? Dan wordt het mogelijk om het geld dat je voorlopig niet nodig hebt, aan iemand anders uit te lenen die juist om geld verlegen zit.

Bijvoorbeeld: geitenherder Karel wil een schuur bouwen voor de geiten en heeft daarvoor diensten van timmerman Frans 😉 nodig, die bovendien nog materiaal van houtzager Simon nodig heeft waarvoor de grondstof door bosbouwer Bob wordt aangeleverd. Breister Hildegard en landbouwer Otto hebben echter flink veel diensten geleverd en kunnen het geld dat ze hebben wel (even) missen, zodat de schuur gebouwd kan worden.

Otto-Karel3

Zij vormen (met anderen) een leenkring (tegenwoordig een innovatie). Die kring leent het geld uit aan geitenherder Karel, die de schuur bouwt. Hierdoor kan Karel de geiten beter melken en kan hij ook geitenkaas gaan maken. Zijn mogelijkheden om diensten te leveren neemt dus toe en daarmee kan hij het geleende geld weer terugbetalen. Of hij kan met dat geld zelf deelnemen aan andere leenkringen. Nog immer is geld alleen een ruilmiddel.

Dit klinkt allemaal perfect, toch?

Bovenstaande werkt inderdaad goed zolang centraal staat dat het feitelijk gaat om verlenen van diensten en wederdiensten. Dus zolang mensen het eigen belang niet boven het gemeenschappelijk belang stellen. Dan is het vanzelfsprekend om je geld uit te willen lenen, later komt er immers misschien weer een dienst terug. Maar het/we zijn allemaal mensen. Het geld dat je hebt vertegenwoordigt een waarde en dan het kan zomaar zijn dat je een drempel voelt om het (tijdelijk) af te staan. Die drempel kun je overwinnen door er iets tegenover te stellen: rente, een premie op het uitlenen van geld. Maar dat betekent ook dat geitenherder Karel rente moet gaan betalen. Hij gaat meer betalen dan hij heeft geleend. Vanaf dit moment verliest geld zijn identiteit als uitsluitend ruilmiddel en wordt het ook een doel: Geld verkrijgen door geld uit te lenen. De leenkring wordt een bank. En daarover de volgende keer meer.